Meer dan 90 procent van de grondstoffen die we gebruiken zijn nog steeds nieuw ontgonnen

Foto CC Shane McLendon

Circulaire economie zet alweer een stapje achteruit: tijd voor een nieuw kompas

Meer dan 90 procent van de grondstoffen die we gebruiken zijn nog steeds nieuw ontgonnen

Foto CC Shane McLendon

We breken niet alleen klimaatrecords, ook wat grondstofgebruik gaat het niet de goede kant op. Circle Economy onthulde deze week dat de wereldeconomie slechts 8,6 procent van haar grondstoffen hergebruikt. Vorig jaar klokten we af op 9 procent, toen ook al een stap achteruit ten opzichte van het jaar daarvoor. We herhalen het: de circulaire economie mag dan wel een hype zijn, in de praktijk valt ze dik tegen.

Maar dat is niet alles. Terwijl de mate van hergebruik daalt, gebruikt onze economie meer grondstoffen dan ooit: we doorbraken de magische grens van 100 miljard ton per jaar. De conclusie is eenvoudig. Terwijl onze economie ecologische schulden blijft opstapelen, gedraagt ze zich steeds meer als een onverbeterlijke wanbetaler. De praktijk is weliswaar complexer, want niet iedereen draagt evenveel bij aan die schuldopbouw. 

Denken we maar aan de CO2-uitstoot. Een kleine groep rijken zijn verantwoordelijk voor het leeuwendeel van de mondiale klimaatvervuiling (gemeten naar consumptie). Dat geldt evengoed voor energie- en grondstofgebruik. Daarom stelt Circle Economy in navolging van Kate Raworths ‘donuteconomie’ terecht vast dat elk land vandaag een ontwikkelingsland is: sommigen slagen (grotendeels) in het vervullen van sociale noden maar niet in de ecologische, en omgekeerd.

Relevantie voor ons

Het is zonneklaar dat we in België en Europa voor de uitdaging staan om een economisch model te ontwikkelen dat grondstof- en energiegebruik minimaliseert terwijl het ons welzijn maximaliseert. Zo bieden we ruimte aan landen die absoluut nood hebben aan deze grondstoffen om hun burgers te voorzien van een waardig leven. De logische vraag is vervolgens welk kompas we daarvoor moeten hanteren. 

Het International Resources Panel van de VN stelt een materialenvoetafdruk van ongeveer 7 ton per persoon tegen 2050 voor als doelstelling voor een eerlijke en duurzame verdeling van grondstoffen wereldwijd. Voor Vlaanderen komt dat neer op meer dan een halvering van de huidige voetafdruk, die zich overigens in een stijgende trend bevindt – geen goed teken. Toch zien we een lichtpuntje in het verder ontoereikende Vlaamse Klimaat- en Energieplan.

Het plan mikt op een afname van de materialenvoetafdruk van de Vlaamse consumptie van 30% tegen 2030 (pagina 145). Dat zet een prima marsrichting uit, al is het nog de vraag of en hoe die doelstelling zal doorsijpelen in de nieuwe plannen bij Ovam en andere overheden de komende jaren. Dat leidt ons tot de vraag wat je daar nu concreet mee aanvangt. Wat levert het op en kan het effectief richting geven in de praktijk? Tijd om even onze blik te verruimen.

Even over het muurtje kijken

Zoals wel vaker nemen onze noorderburen het voortouw op vlak van circulaire economie. Tegen 2050 moet de Nederlandse economie volledig circulair zijn. Als tussendoel wil de regering tegen 2030 een halvering van primair grondstofgebruik (biomassa uitgezonderd): denk aan olie, metalen, grind en dergelijke. Het is moeilijk in woorden te vatten hoe ambitieus dit is. Tegelijk illustreert het de branie boven de Moerdijk, de doelstelling moet nog concreet en meetbaar gemaakt worden.

Zoals dat zo mooi gaat in Nederland, geeft het Planbureau voor de Leefomgeving tekst en uitleg bij die oefening. Grondstofgebruik terugdringen is prima, maar houdt geen rekening met andere factoren van de circulaire economie, zoals de verschillende waarde van grondstoffen, de milieueffecten die ze veroorzaken en de risico’s die er zijn over de leveringszekerheid. Moeten we een kilo zand evenveel laten meetellen als een kilo goud of coltan?

Strikt genomen zouden alle grondstoffen zowel in Nederland als in Vlaanderen als evenwaardig beschouwd worden. De materialenvoetafdruk meet immers enkel het gewicht in onze consumptie, al houdt het ook rekening met (het gewicht van) de grondstoffen die nodig waren om een bepaald product te maken, zoals de ertsen voor het metaal in een laptop. Die ketenbenadering van de voetafdruk (in het geval van Vlaanderen) is dus positief, maar onvoldoende. 

Denk bijvoorbeeld aan hergebruik (of in mindere mate: remanufacturing) van smartphones. Dat levert veel meer waarde en milieuwinst op dan het recycleren van de materialen. Bij recyclage haal je er hooguit enkele euro’s uit per toestel, en het leidt tot een pak meer energieverbruik en recylageverliezen. De uitdaging is dus om die milieu-effecten en waardebehoud beter in kaart te brengen om een circulaire economie te bouwen die zowel het milieu en de economie versterkt.

Een eerste koersrichting voor verdere stappen

We vinden ons terug in de bevindingen van het Nederlandse Planbureau. De materialenvoetafdruk kan een zinvolle richting geven aan het beleid, maar schiet tekort als kompas voor de circulaire economie. Aanvullend op die algemene, weliswaar goed communiceerbare, doelstelling hebben we nood aan een concrete set subdoelen om voldoende houvast te bieden. Idealiter maken we een onderscheid volgens productgroepen. 

In tegenstelling tot Nederland hebben we geen transitieagenda’s waarbinnen we een dergelijk onderscheid kunnen maken, al ligt een uitvoeringsprogramma kunststoffen in het verschiet. Dat kan de aanleiding vormen voor een meer ambitieuze transitieagenda met doelstellingen, zoals het middenveld heeft bepleit in dit Minaraadadvies. En wie weet kan dat navolging krijgen in andere sectoren zoals de bouw of de maakindustrie.

We volgen het Planbureau ook wanneer ze pleit voor verschillende aangrijpingspunten. Zowel op de input, maar ook in de gebruiks- en output fase. Zo houden we rekening met reductie van grondstoffen, waardebehoud en efficiëntie (via levensduurverlenging) en de (milieu)effecten van de circulaire economie. Moeten we dan van nul beginnen om zo’n indicatoren op te bouwen? Er bestaan immers al een pak indicatoren op Europees en nationaal niveau

Er bestaat nog geen overkoepelend doel voor een circulaire economie. Wel is er een Europese indicator voor grondstoffenproductiviteit, met andere woorden het BBP gedeeld door de binnenlandse grondstofconsumptie. Landen zoals Duitsland en Oostenrijk gebruiken ze als doelstelling. Dat is echter geen goed idee. Het is immers een relatieve indicator: een verbetering van deze indicator levert niet noodzakelijk een reductie van grondstofgebruik, milieudruk of leveringsrisico’s op. Dat maakt ze niet erg geschikt om op te sturen voor een circulaire economie.

Het grote voordeel is dat ze internationaal kan vergeleken worden, waardoor dit en andere indicatoren nuttige startpunten vormen, die we vervolgens kunnen uitbreiden volgens de logica uiteengezet door het Nederlands Planbureau. Het Planbureau noemt dit ‘iteratief’ werken. Naarmate betere gegevens beschikbaar worden en internationale samenwerking verbetert kunnen we de bestaande indicatoren uitbreiden en differentiëren naar sectoren en productgroepen.

Die briefing van de Nederlandse collega’s is kortom een dikke aanrader. Hopelijk krijgt de discussie ook in het zuiden navolging. Vandaag vaart de circulaire economieboot eigenlijk nog grotendeels blind. De debatten over recyclagepercentages die vandaag de gemoederen beroeren zijn steriele discussies over punten en komma’s. We weten zelfs niet of we mikken op hoogwaardige of laagwaardige recyclage (m.a.w. meer of minder circulariteit). Er zit duidelijk meer in.

Wanneer krijgen we trouwens ons eigen Planbureau van de leefomgeving? Wat een verademing daar in Nederland.

Circulaire businessmodellen

Meer over Circulaire businessmodellen